Flapdrol

door | 7 februari 2016 | Columns | 0 Reacties

Een van de gemeenteraadsleden ter rechterzijde noemde onze burgemeester Franc Weerwind een ‘flapdrol.’
De politiek ter linkerzijde viel er over heen.
Maar is iemand een ‘flapdrol’ noemen wel zo erg?
Het woord flapdrol is opgenomen in een Bargoens woordenboekje uit 1906, de Boeventaal. Dit woordenboekje werd indertijd uitgedeeld aan agenten om er de ‘geheimtaalwoorden’ in op te zoeken die werden gebruikt door criminelen.
Ik heb het woordenboekje in mijn boekenkast staan.
En ja hoor, daar staat het, op pagina 39: ‘flapdrol.’
Het betekent: ‘een meid waar niets aan gelegen is, een vrouw van niks.’
En: ‘iemand die niet oplet wat hij zegt.’
Het is qua lading een beetje te vergelijken met Slappe Tinus, of Soepele Joep.
Ik zou het woord zelf niet gebruiken. Ik ben netjes opgevoed en hanteer toch wel de oer-Hollandse fatsoensnormen die me door mijn ouders zijn bijgebracht.
Wat als een leerling uit groep 8 tegen mij zou zeggen: “Meester, je bent een flapdrol.”
Ik zou eerst in lachen uitbarsten.
En hem daarna corrigeren:
“Chris, als je netjes wilt schelden dan noem je me in ieder geval ‘meneer flapdrol’”.
Om daarna toch fijntjes met opgeheven vinger te vertellen dat er nog wel zoiets als respect en fatsoen bestaat.