“Ik kan soms niet anders dan een leerling de klas uitsturen”, zegt juf Ankie, een van de deelnemers aan het gesprek dat ik voer met leerkrachten van basisscholen over onderwijs.
“Dat heb ik ook”, voegt een Marie-Trees toe. “Ik geef zo nu en dan een time out aan een kind. Dat plaats ik dan in een andere klas. “Dat geeft mij rust, zodat ik me met de andere kinderen kan bezig houden.”
Ik kijk de groep leerkrachten aan.
Ik begrijp hen, maar ik heb er geen begrip voor.
Zwijgend blijf ik kijken.
Er valt een pijnlijke stilte.
“Hoe was het vroeger, toen jullie kind waren. Toen je door je vader of moeder weggestuurd werd naar je kamer? Hoe voelde dat?”
Het blijft stil.
“Hoe voelt het nu in je relatie als je ruzie hebt. En je partner snauwt je toe ‘ik wil je nu niet meer zien.”?
Het blijft stil in de groep.
Het voelt ongemakkelijk.
En ik denk voor hen ook.
“Dat is geen vergelijking”, sputtert Ankie.
“De kern is ‘wegsturen’ ”, zeg ik, “hoe voelt het om weggestuurd te worden. Hoe voelt dat voor jullie? Hoe voelde dat vroeger en hoe voelt dat nu?”
“Dat voelt niet goed”, zegt Ferry, een van de leerkrachten.
“Hoe voelt een kind zich dan als het door jou wordt weggestuurd?”, vraag ik.
“Ik denk gewoon rot”, knikt Ferry.
“Waarom stuur je een kind dan weg?”, vraag ik. “Wil je een kind een rotgevoel geven?”
“Het is misschien meer voor mezelf”, zegt Marie-Trees. “Dat ik even rust krijg om de groep weer op de rails te krijgen.”
“Bedoel je daarmee dat we kinderen wegsturen voor onszelf?”, vraagt Ankie.
“Ik denk het wel”, zegt Ferry. “Toen ik thuis mot had met mijn vrouw, zaten we allebei te mokken in een aparte kamer. Dat was een klote-gevoel.”