Bam.
Toen lag zaterdagochtend de elektriciteit eruit.
En het water.
En de stadsverwarming.
En internet.
En de telefoon.
“Kijk eens op internet wat er is”, zegt mijn vrouw Jessica.
Zuchtend houd ik mijn telefoon omhoog. “Die doet dus niks meer.”
“Misschien is er echt een ramp”, zegt Jessica. “Dit is natuurlijk wel hét moment waarop de Russen ongestoord kunnen binnenvallen.”
Jessica loopt naar de rommelkast en komt terug met een transistorradio.
“Uit het atoombommen-rescue-pakket”, grijnst ze.
Jessica is voorbereid op calamiteiten.
Radio op batterijen, zaklamp met extra batterijen, eerstehulpdoos met handboek, lucifers in waterdichte verpakking, waxinelichtjes, warmhouddekens, gereedschapsset en een waarschuwingsfluitje.
Geheel volgens de officiële regels van de rijksoverheid.
Onze provinciale rampenzender zendt muzak en reclame uit.
Niets over al die storingen.
“Lekkere rampenzender”, bromt Jessica. “Die zitten zeker allemaal aan de koffie.”
Ik kijk vanaf de dertiende verdieping naar buiten.
“Geen tanks en geen jachtbommenwerpers”, constateer ik, “en ook de dijken zijn niet doorgebroken. Er is geen revolutie.”
“Maar wat is er dan wel?”, vraagt Jessica, “dit lijkt meer dan een gewone stroomstoring.”
“Als het kwaad geschied is en er is weer internet, dan zullen we het weten”, zeg ik.
“Ja”, zegt Jessica, “berichtgeving in het Russisch.”