“Met Benno, goedemorgen.”
Benno staat voor de klas op zijn VO-school en is net aan het uitleggen waarom ‘Ik houd…’ met een ‘d’ is.
Maar zijn telefoon gaat.
Het is een ouder. Dus misschien een crisis.
“Ja Benno, je hebt mijn Sandra nu in de klas, mag ik haar even. Ze is haar lunch vergeten.”
“Ik sta nu les te geven. Dat weet je. Dan ga je mij toch niet bellen.”
“Ja maar, Sandra moet toch eten in de pauze. Geef haar maar even.”
“Mevrouw, ik hang nu op en ga verder met mijn les.”
“Dan bel ik nu je rector om een klacht tegen je in te dienen.”
De verbinding werd verbroken.
“Mobiele telefoons worden verboden op school”, vertelt Benno me even later. “Dus ik moet hem binnenkort ook uit hebben in de klas. Weet je, ik heb meer last van ouders die bellen tijdens de les dan van leerlingen die met hun mobiel bellen.”
Ik kijk hem stomverbaasd aan.
“Als ik de cijfers online zet… je kan er vergif op innemen dat ouders waarvan het kind een onvoldoende heeft aan de telefoon hangen. Dat kan ’s avonds laat zijn, echt na elven, maar vaak ook tijdens mijn lessen.”
Ik herken hier iets van mijn tijd toen ik werkte als leraar:
Ouders zijn lastiger dan kinderen.