Telefoon op de redactie.
“Ja, ik wou effe weten waarom u niet heb teruggebeld?”, klinkt het dreigend.
“Met wie spreek ik?”, vraag ik.
Er klinkt iets onverstaanbaars wat ik uitleg als Vbfrinhe.
“Meneer Vbfrinhe”, zeg ik, “waar gaat het over?”
“Ik heb een stukkie ingestuurd over de Bingo”, zegt Vbfrinhe (hij spreekt het uit als Bincho), “en waarom krijg ik daar geen interview over?”
“Meneer Vbfrinhe, we krijgen hier ruim 100 mailtjes per dag, ik kan toch niet…”, probeer ik.
“Klets niet man”, onderbreekt Vbfrinhe. “Dit is zo’n mooie Bincho. Iets voor de voorpagina.”
“Sorry meneer Vbfrinhe”, zeg ik, “gaan we niet doen.”
“Wat is dit voor een krant”, schreeuwt Vbfrinhe. “Ik wil een interview, desnoods telefonisch.”
“Misschien een korte aankondiging op pagina 53”, zet ik Vbfrinhe op zijn plek.
“Ik ga naar een andere krant”, brult Vbfrinhe.
“Heel goed”, zeg ik, “ik heb hier het nummer van de NRC voor u.”
En weg is Vbfrinhe.