“U mag hier uw fiets niet neer zetten”, bast een breedgeschouderde Handhaver tegen een boodschappende vrouw die haar fiets bij de Dirk van den Broek in Stad neerzet.
“Waarom niet?”, vraagt de vrouw.
“Beleid van de gemeente”, bromt de man weer. “Als u hem laat staan, nemen we hem mee. En dacht je dat ik het leuk vind om dit werk te doen?”
“Ga dan echt werk doen in plaats van mensen die boodschappen doen te pesten”, kaatst de vrouw op z’n Almeers terug.
De Handhaver en zijn collega’s gaan verder met het verwijderen van fietsen. Die worden in een open vrachtwagen even verderop gezet.
Dan nemen ze een damesfiets met fietstassen en kinderzitje mee.
Nu is het tijd voor mij om in te grijpen.
“Die ga je toch niet weghalen?”, vraag ik, “een fiets van moeder en kind.”
“Beleid van de gemeente, meneer”, zucht de Handhaver.
“Maar je kan hier helemaal niet zien dat je hier je fiets niet mag neerzetten”, zeg ik, “het staat nergens.”
“Beleid van de gemeente, meneer”, zucht de Handhaver nogmaals.
“Voor auto’s staat er altijd een bord ‘verboden te parkeren’”, zeg ik. “Voor fietsers niet.” “Beleid van de gemeente, meneer”, zucht de Handhaver nu heel diep.
“Verkeerd geparkeerde auto’s worden toch ook niet weggesleept”, word ik pissig.
Even later komt de eigenaresse van de mama-fiets de supermarkt uit.
Zware boodschappentas in de ene hand, jengelende peuter aan de andere.
“Mijn fiets”, schreeuwt ze uit.
Ik leg haar uit dat een Handhaver die zijn werk niet leuk vindt haar fiets heeft meegenomen.
De boodschappende moeder barst in tranen uit.
Peuter gaat er nog eens boven uit.
“Het is beleid van de gemeente, mevrouw”, zeg ik, “en weet u hoe dat beleid heet?” Sniffend schudt ze haar hoofd.
“Liefde voor de stad”, zeg ik.